WAT WORDT ER VOOR U GESTORT?

Op 1 december van elk jaar stort de sector een bedrag op uw individuele rekening. Dat bedrag kan uit drie stukken bestaan:

Een bepaald percentage van het referteloon dat u verdiende in de periode van 1 juli tot 30 juni. Het percentage bedraagt 0,69 of 1,15%, afhankelijk van de vraag of u minstens 10 getrouwheidspremies heeft ontvangen. Het referteloon vindt u terug op uw getrouwheidspremie.

Een gelijkstelling voor bepaalde dagen waarvoor u geen loon ontvangt: het gaat om dagen tijdelijke werkloosheid en arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, ongeval of arbeidsongeval.

Een sectorale premie voor wie blijft werken, nadat hij of zij voldeed aan alle voorwaarden van het sectoraal brugpensioen (dus ten vroegste vanaf uw 58e).

Het is de sector die alles betaalt via de sociale bijdragen van uw werkgever. Zelf hoeft u niets te betalen.

Op 1 december van elk jaar wordt op uw individuele rekening een bedrag gestort. Die storting is steeds gebaseerd op een referteperiode die loopt van 1 juli tot 30 juni.

  • De storting op 1 december 2009 is gebaseerd op de referteperiode die loopt van 1 juli 2008 tot 30 juni 2009
  • De storting op 1 december 2010 is gebaseerd op de referteperiode die loopt van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010
  • Enz. …

De jaarlijkse storting kan bestaan uit drie stukken.

  • Een eerste stuk is gebaseerd op het loon dat u verdiende in de betrokken referteperiode. Dat loon is overigens hetzelfde als het loon dat in aanmerking wordt genomen voor de sectorale getrouwheidspremie, die u via uw werkgever elk jaar in december ontvangt.

    • de storting van 1 december 2009 is dus gebaseerd op het loon dat vermeld is op uw getrouwheidspremie van 2009
    • de storting van 1 december 2010 is dus gebaseerd op het loon dat vermeld is op uw getrouwheidspremie van 2010
    • Enz. …

    Dit stuk van de storting bedraagt

    • 0,69% van het loon van de referteperiode indien u minder dan 10 sectorale getrouwheidspremies heeft verworven.
    • of 1,15 % van het loon van de referteperiode indien u minstens 10 sectorale getrouwheidspremies heeft verworven. De tiende getrouwheidspremie die nodig is om dit recht te openen, is deze die betrekking heeft op dezelfde referteperiode als die waarvoor de bijdrage van het sectoraal pensioenplan wordt gestort.

      Voorbeeld: De getrouwheidspremie 2013, die dus gebaseerd is op de referteperiode juli 2012 – juni 2013, is de tiende sectorale getrouwheidspremie die u ontvangt. De storting op 1 december 2013 op uw individuele rekening van het sectoraal pensioenplan, zal dan 1,15% bedragen van het loon dat u verdiende in de referteperiode juli 2012 – juni 2013.

    Voor de arbeiders die aangesloten worden in de loop van een referteperiode is dit stuk van de storting gebaseerd op het volledige loon van die referteperiode.

    Voorbeeld: u gaat op 1 maart 2013 voor de eerste keer aan de slag bij een bedrijf uit de sector Hout en Stoffering. U wordt 25 jaar op 12 juni 2013. Uw aansluiting heeft dan plaats op 1 juni 2013. Toch zal het volledige loon van die referteperiode in aanmerking worden genomen. Op 1 december 2013 zal op uw individuele rekening dus een bedrag gestort worden van 0,69% van het volledige loon dat u verdiende in die referteperiode: namelijk het loon dat u verdiende van 1 maart 2013 tot 30 juni 2013.

  • Een tweede stuk van de storting is gebaseerd op gelijkstellingen voor dagen waarop uw arbeidsovereenkomst geschorst is, en waarvoor u geen loon ontvangt. Er zijn drie gelijkstellingen die kunnen leiden tot een bijkomende storting.

    • Dagen van tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen (gebrek aan werk), technische reden of overmacht. De bijkomende storting bedraagt 0,74 euro per dag tijdelijke werkloosheid, beperkt tot de eerste 130 uitkeringen van de referteperiode
    • Dagen van arbeidsongeschiktheid wegens gewone ziekte of privéongeval. De bijkomende storting bedraagt 0,74 euro per dag arbeidsongeschiktheid, beperkt tot 287 uitkeringen per arbeidsongeschiktheid. De toekenning (en de telling van de 287 uitkeringen) gebeurt vanaf de 31e dag.
    • Dagen van arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval. De bijkomende storting bedraagt 0,74 euro per dag arbeidsongeschiktheid, beperkt tot 200 uitkeringen per arbeidsongeval. De toekenning (en de telling van de 200 uitkeringen) gebeurt vanaf de 31e dag.
  • Een derde stuk van de storting is voorbehouden voor de arbeiders die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt.

    Als zij voldoen aan de anciënniteitvoorwaarden kunnen deze arbeiders met sectoraal brugpensioen gaan. Zij kunnen er echter ook voor opteren om aan het werk te blijven: in dat geval hebben zij recht op het derde stuk van de storting.

    Per maand dat zij langer aan het werk blijven wordt de storting op 1 december van elk jaar verhoogd met 95 euro. In geval van onvolledige of deeltijdse tewerkstelling wordt dit bedrag in verhouding aangepast.

    Een bijzondere situatie doet zich voor ten aanzien van de arbeiders die 58 zijn geworden voor 1 juli 2008 en voor die datum ook voldeden aan de voorwaarden van het sectoraal brugpensioen. Een deel van de premie situeert zich voor hen bijgevolg voor de inwerkingtreding van het sectoraal pensioenplan. Dat deel (94,20 euro maal het aantal betrokken maanden) zal hen worden uitgekeerd door het FBZ op het ogenblik dat zij op een latere leeftijd alsnog met brugpensioen gaan of hun (vervroegd) rustpensioen nemen. Het deel dat zich situeert na 1 juli 2008 zal bijgestort worden op hun individuele rekening van het sectoraal pensioenplan.

    Voorbeeld: een arbeider is 58 geworden op 15 november 2007 en is sinds 1 maart 1970 onafgebroken en aan het werk gebleven bij zijn werkgever (sector Stoffering en Houtbewerking). Op 15 november 2007 had deze arbeider een werkgeversanciënniteit van meer dan 15 jaar: hij had dus op dat moment met brugpensioen kunnen gaan, maar hij is voltijds aan het werk gebleven. In samenspraak met zijn werkgever is immers overeengekomen dat hij met brugpensioen gaat vanaf 1 januari 2010. Hoe doet de afrekening zich dan voor?

    • Het deel van de premie dat zich situeert voor 1 juli 2008 betreft 7,5 maanden (van 15 november 2007 tot en met 30 juni 2008). Begin 2010 kan deze arbeider, eventueel met de medewerking van zijn vakorganisatie, de uitbetaling van dit deel aanvragen bij het FBZ. Het FBZ zal dan op zijn bankrekening een bedrag storten van 633,73 euro (7,5 x 94,20 euro = 706,5, verminderd met 10,3 % bedrijfsvoorheffing).
    • Het deel van de premie dat zich situeert na 30 juni 2008, zal jaarlijks op de individuele rekening worden bijgestort.
      • Op 1 december 2013 zal 12 x 95 = 1.140 euro worden gestort, samen met 1,15% van het loon voor die referteperiode (juli 2012-juni 2013)
      • Op 1 december 2014 zal 6 x 95 = 570 euro worden gestort, naast 1,15% van het loon voor die referteperiode (juli 2013-juni 2014, maar in ons voorbeeld beperkt tot december 2013 aangezien de betrokkene vanaf januari 2014 met brugpensioen gaat)
      • Deze stortingen zullen samen met de andere bedragen die op de individuele rekening staan een intrest opbrengen. Het totale bedrag zal door de betrokken arbeider op de leeftijd van 65 kunnen worden opgenomen.

Zolang u als arbeider aan het werk blijft in de sector Hout en Stoffering zullen de jaarlijkse stortingen plaats hebben (de drie mogelijk stukken, telkens volgens de eigen voorwaarden), ook indien u aan het werk blijft na uw pensioengerechtigde leeftijd (65 jaar).